Mausoleum in Jindřichovice
Jindřichovice 244
358 01 Jindřichovice, Tsjechië

Krijgsgevangenkamp Heinrichsgrün

Van 1915 tot 1918 bevond zich in Jindřichovice (Duits: Heinrichsgrün, Bohemen) een van de grootste krijgsgevangenkampen van het Oostenrijks-Hongaarse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog, waar zo’n 40.000 krijgsgevangenen werden doorgevoerd. In het kamp bevonden zich Italianen, Russen, maar vooral Serviërs – zowel militairen als burgers – die door het Oostenrijks-Hongaarse leger gevangengenomen werden tijdens de Servische campagne en per spoor naar het kamp werden gevoerd. De krijgsgevangenen waren afkomstig uit alle delen van Servië, vooral uit de districten Šumadija en Kolubara in West-Servië.

Over de omstandigheden in het kamp zijn getuigenverslagen te vinden in Henri Haberts boek “Binnen het Prikkeldraad – Naar verhalen van uitgeweken Serviërs” (Amsterdam, 1919), waarvoor hij Serviërs interviewde die in 1919 via Nederland werden gerepatrieerd. De 28-jarige soldaat Gvozden Andrić uit Duškovci (district Užice) die diende in het Xe regiment infanterie, IVe compagnie, IVe bataljon werd in oktober 1915 krijgsgevangen gemaakt: “Het gelukte mij, in de bergen te vluchten, maar de Oostenrijkers ontdekten me, en namen mij mee. Zij brachten me naar Heinrichsgrün, waar ik 4 maanden bleef. In dat kamp bevonden zich 25 à 30,000 mannen, waaronder een 5—600 tal van onze officieren”. Borisav Nastasović, soldaat bij de verplegingsdienst van het VIIe regiment infanterie, die afkomstig was uit Braničevo bij Požarevac en die in november 1915 krijgsgevangene werd, voegt daar aan toe: “Het leven was er uiterst hard; het voedsel, zoo slecht, als met het zich kan voorstellen; ’n stuk brood, watersoep, en we konden geen voet verzetten, of er kwam mishandeling. De Hongaren sloegen ons het ergst”. Ook Jerotije Župac, een 38-jarige sergeant in het XIIe regiment infanterie, Ie compagnie, IVe bataljon Šumadija-divisie, die afkomstig is uit Novo Selo bij Kruševac en in november 1915 gevangen werd genomen door het Oostenrijkse leger klaagt over de verzorging: “Als voedsel werd verstrekt: ’s morgens: een liter koffie – Ersatz (zwart water, zonder suiker), ’s middags: een portie beetwortels of kool, ’s avonds: een portie meelsoep (waarschijnlijk van eikels gemaakt)”. De 24-jarige soldaat Sava Rajčić uit Petrovac diende in het IXe regiment infanterie, IVe compagnie, IIe bataljon, Drina-divisie toen hij op 16 oktober 1915 bij Glavica in handen van de vijand viel. Hij kwam in Heinrichsgrün terecht, waar hij 5 tot 6 maanden verbleef: “Het voedsel was er zeer slecht; wij kregen voor 2 dagen een ½ brood. Men gaf ons kleeren noch schoeisel, en de meesten onzer liepen in lompen rond en waren blootsvoets. In een barak waren wij met ons 150 à 200. De winter was uiterst streng; in ieder barak waren twee kachels, die zelden aangelegd werden. Hoe vreeselijk de koude was, is na te gaan, wanneer men bedenkt, dat de barakken zeer groot en van hout waren, en de wind door de reten gierde, zoodat wij het den heelen nacht ijskoud hadden en zelfs niet konden slapen. De bewakers behandelden ons onmenschelijk, zij beschouwden ons als lastdieren, en sloegen ons zonder genade om de minste pekelzonde. Velen van onze soldaten zijn aan die kwetsuren gestorven, of zijn er door verminkt gebleven. De Hongaarsche bewakers hebben mij met hun geweerkolven op mijn hoofd, mijn rug en armen geslagen, omdat ik gezegd had, dat wij niet overwonnen waren, en dat onze koning nog altijd aan het hoofd van zijn leger stond. Als gevolg van die stokslagen ben ik voorgoed het gebruik van mijn rechter arm kwijt.”

De krijgsgevangenen werden gedwongen tewerkgesteld onder barre omstandigheden: ze legden een waterreservoir aan voor het kamp, werkten in een steengroeve, legden wegen en bruggen aan en bouwden een chemische fabriek in Falkenau (Sokolov), een plaats 20 km. verderop, waar de gevangenen elke dag ’s ochtends te voet naartoe gingen en ’s avonds van terugkwamen.

De omstandigheden in het kamp waren zwaar: koude, ziekte en uitputting eisten tot 40 levens per dag. Dagelijks trok om 15:00 een trieste dodenprocessie naar het nabijgelegen begraafplaats waar de doden van alle leeftijden werden begraven in algemene graven.

Bouw, opgravingen en opening

Kort na de oorlog zijn lijsten opgesteld met de namen van de Servische soldaten die tijdens de oorlog waren omgekomen. Alleen al op het grondgebied van Bohemen en Moravië – die later de kern zouden vormen van de jonge Republiek Tsjechoslowakije, die na de oorlog ontstond – waren er zo’n 33.500 graven van Servische burgers en soldaten die in Oostenrijkse concentratie- en werkkampen stierven aan uitputting en ondervoeding.

De graven van de Serviërs, in wat inmiddels Jindřichovice heette, werden in kaart gebracht in 1921 en vanaf 1924 werden concrete plannen gemaakt om de stoffelijke resten aldaar op te graven en samen te brengen in een mausoleum. Om dit te kunnen realiseren, kocht het Koninkrijk der Serven, Kroaten en Slovenen in het voorjaar van 1926 twee stukken land (met een totale oppervlakte van 2.490 m²) van Karl Lößl, wonende Heinrichsgrün 14. Op het land bevond zich het waterreservoir dat was aangelegd door Servische en Russische dwangarbeiders.

Na de bouw, werden tussen 1926 en 1932 de stoffelijke resten van 7.100 Servische en 189 Russische soldaten opgegraven op de begraafplaatsen van het voormalige kamp Heinrichsgrün in Jindřichovice, in Cheb (Eger) en in Planá u Mariánských Lázní (Plan), waarna ze in houten knekelkisten in het mausoleum werden bijgezet.

De Servische militaire begraafplaats (mausoleum) in Jindřichovice werd ingewijd op 8 juli 1932 onder auspiciën van Tomáš Garrigue Masaryk, de president van Tsjechoslowakije, en Koning Alexander I van Joegoslavië.

Tegen 1937 waren de stoffelijke resten van 7.570 overledenen in het mausoleum bijgezet: 7.381 Serviërs en 189 Russen.

In mei 1938 werden de stoffelijke resten van 88 Servische soldaten die in 1918 en 1919 in Nederland waren omgekomen op 8 begraafplaatsen opgegraven, in Nijmegen samengebracht, omgekist in hermetisch afgesloten metalen knekelkisten en via Duitsland vervoerd naar het mausoleum in Jindřichovice, waar zij hun laatste rustplaats vonden. Daarmee komt het totale aantal tot 1940 bijgezette overledenen op 7.659.

Uit het boek van Habert blijkt dat Heinrichsgrün, samen met Braunau(Broumov) een van de grote Oostenrijkse kampen was waarlangs de Serviërs naar Duitsland werden vervoerd. Het is dus ironisch dat sommigen van de 88 zijn teruggebracht naar de plek waar ze tijdens de oorlog de ontberingen hadden overleefd, om na de oorlog in Nederland te sterven aan de Spaanse griep. Ze zijn nu verenigd met hun wapenbroeders met wie ze de winter van 1915-16 in Heinrichsgrün hebben doorgebracht.

Slachtoffers die rusten in Jindřichovice

kist naam voornaam lftd. plaats
1 Gajić Mihailo 26
2 Dodolisko Velimir 26
3 Živanović Ivan 29
4 Jeremić Miloš 27 Resnik
5 Lazarević Arsen 28
6 Živković Luka 30
7 Kapović Serafim 30
8 Jezdimir N. 26
9 Marković Milisav 25
10 Lazarević Laza 31
11 Miljković Vukosav 25
12 Ilić Dejan 27/42
13 Nikolić Petar 32
14 Milojević Dejan 40
15 Marković Kosta 35
16 Stefanović Mihajlo 41
17 Ivanović Velisav 28/45
18 Milanović Dragutin 23
19 Ranković Dragojle 26
20 Talović Milutin 28
21 Donević Miloš 28
22 Damnjanović Živko 39 Šabac
23 Simonović Miloš 36/39 Brusjak
24 Avramović Mihajlo 39 Carevac
25 Đorđević Stojan 34 Veliki Izvor
26 Rajičić Sreten 29 [Gornji Milanovac]
27 Nikodijević Najdan 24 Loznica (Čačak)
28 Mitrović Đorđe 34
29 Biljović Milan 37 Dobrava
30 Jovanović Tihomir 24/44 Gornji-Milanovac
31 Nikolić Radovan 38 Todorin Do
32 Nikolajević Nikola 38 Dušanovac
33 Obradović Miloš 23 Sibnica (Žabari)
34 Marković Milenko 42 Mali Izvor
35 Radovanović Božidar 35 Belo Polje
36 Gavrović Miloš 29 Miločaj
37 Nikolić Dragoš 38 Ćuprija
38 Stojanović Dimitrije 30
39 Popović Desimir 29
40 Ristanović Milorad 26
41 Paunović Stevan 32 Požarevac
42 Milosavljević Stojan 32 Živica
43 Dobrosavljević Stanoje 26/27 Družetić
44 Đelekar Milan 27 Bresno Polje
46 Marković Stojan 30 Stupčevići
47 Vukadinović Milentije 25/45 [Male / Velike] Pčelice
48 Miladinović Živojin 30 Boževac
49 Stevanović Sretan 23 Ljupten
50 Paunović Jovan 31 Bratinac
51 Karadžić Milojko 30 [Donji/ Gornji Dubac
52 Jovanović Vladimir 28 Gornje Jarušice
53 Živanović Božidar 40
54 Aleksić Petar 23 [Donji/Gornji] Dušnik
55 Milutinović Dragutin 26 Brović
56 Božanić Svetozar 29 Varvarin
57 Jovičić Radosav 34 [Mali/Veliki] Borak
58 Radivojević Uroš 36 Rečica (Požarevac)
59 Krušeljević Todor 24 Bitolj
60 Brkić Milan 31 Burovac
* Antonijević Živan Mladenovac
* Bogosavljević Srećko 39 Miokus
* Bošković Vladimir Mala Vranjska
* Brčerević Nikola Rtkovo
* Damnjanović Milenko
* Lazarević Stanko Brdarica
* Lazić Bogdan Golubac
* Marinković Stanislav Tavnik
* Marjanović Marjan Kriva Reka
* Martinović Petar Vrešnica / Brešnica
* Matić Viden 50 Smederevo
* Matijević Milomir Gornja Dobrinja
* Mijatović Dragomir Vučak
* Miladinović Milivoje Sibnica (Žabari)
* Milojević Milovan Azanja
* Milosavljević Milosav Kovanica
* Milošević Aranđel (Svrljiška) Topla
* Mitrović Tihomir Bačine
* Mitrović Vladimir
* Nikolić Milosav Veliko Laole
* Perić Đorđe
* Radović Branko Lužnice
* Simonović Vasilije Varvarin
* Stanković Aleksandar Kovačevac
* Stefanović Živan Rakinac
* Stojadinović Đura Azanja
* Vasić Stevan Brdarice
* Vukosavljević Đorđe Kragujevac
* Vuković Velizar Golubac

* één van de loden kisten met nummers 45, 61-65, of 67-89 die zijn opgegraven in Garderen