Dragomir en Sreten Rajičić waren handelaren uit Gornji Milanovac die na hun krijgsgevangenschap tijdens de Eerste Wereldoorlog in Oostenrijkse en Duitse kampen via Nederland werden gerepatrieerd. Hun vader, Vladimir Rajičić (1854-1912), had voor de oorlog een boekwinkel aan de Karađorđevastraat 9 in Gornji Milanovac (foto boven, links), waar hij ook ansichtkaarten uitgaf en kantoorartikelen verkocht. Behalve deze twee zonen hadden Vladimir en Jelizaveta (foto van hun graf onder) twee dochters, Ljubinka en Milica en nog drie zonen, Radomir (1892-1961) Tihomir en Ranimir.


Sreten Rajičić

Sreten, geboren in 1889, was een onderofficier in de tweede compagnie, tweede bataljon, tiende regiment infanterie, met Čačak als thuisbasis. Hij maakte deel uit van de eerste lichting, die bestond uit weerbare mannen van 21-31 jaar oud. Sreten werd gevangengenomen in Kuršumlija op 3 november 1915, tijdens de terugtrekking van het Servische leger naar Vido (Griekenland). Kuršumlija was strategisch gelegen aan de weg van Niš naar Priština die Servië via Montenegro en Albanië verbond met Durazzo (nu Durrës), waar de Servische troepen werden ingescheept.

Sreten werd als krijgsgevangene van Kuršumlija afgevoerd naar een Oostenrijks krijgsgevangenenkamp in Braunau, in het noordoosten van Bohemen, dicht bij de grens met Silezië, dat tegenwoordig in Tsjechië ligt.

Đorđe Stojanović, uit Klenje bij Golubac, behoorde tot dezelfde groep die in Braunau terechtkwam, waar hij een maand verbleef. Toen hij in de zomer van 1918 in Nederland door de journalist Henri Habert werd geïnterviewd, beschreef de toen 27-jarige de omstandigheden in Braunau als volgt:

De Servische gevangenen daar, hadden het slecht. Niets was er goed. Het voedsel was zéér slecht en onvoldoende, en om te slapen hadden wij zoomin strozakken als dekens. Alleen den kalen, houten plankenvloer der barakken. De bewakers gedroegen zich als wilde beesten.

Sreten Rajičić en Đorđe Stojanović behoorden tot de eerste groep van 1200 Servische soldaten die op transport werd gesteld naar Soltau in Duitsland. Ze kwamen daar op 23 januari 1916 aan. Deze uitwisseling van krijgsgevangenen tussen bondgenoten Oostenrijk en Duitsland was onderdeel van een deal waarbij Duitsland aan Oostenrijk graan leverde, dat door Oostenrijk ‘betaald’ werd door goedkope (dwang-)arbeiders te leveren in de vorm van krijgsgevangenen.

De Franse atleet en rugbyspeler en deelnemer aan de Olympische Spelen van 1908 en 1912 Géo André zag de Serviërs in Soltau aankomen. Hij beschreef het als volgt:

Pendant mon séjour à Soltau, j’ai assisté à l’un des plus tristes spectacles qu’il m’ait été donné de voir: une arrivée de Serbes. Jamais je n’oublierai ce défilé macabre. Décharnés, chancelants, hagards, ils se traînaient. Les quelques kilomètres qu’il leur avait fallu faire à pied depuis la station avaient usé leurs dernières forces; ils ne se soutenaient plus que par le désir d’arriver en un lieu favorable où se laisser tomber.

Hij vervolgt:

Emus par leurs regards suppliants, nous leur tendions du pain, des aliments quelconques. Les sentinelles se précipitaient sur eux pour les empêcher d’accepter, et les menaçaient de leurs baïonnettes. Mais les Serbes, moins passifs que les Russes, se redressaient, l’œil étincelant, et leur fierté subjuguait leurs geôliers.

[bron: Géo André, pp. 120-121.]

Dragomir Rajičić

Sretens oudere broer Dragomir was hospik bij de Servische militaire geneeskundige dienst. Ook hij werd gevangengenomen, maar hij kwam eerst in het Oostenrijkse kamp Heinrichsgrün terecht, in het noordwesten van Bohemen, en vervolgens in Soltau, waar hij aankwam op 21 mei 1916.

Omdat het erg waarschijnlijk is dat Sreten buiten het kamp in een Arbeitskommando tewerkgesteld was en Dragomir in het kamp verbleef vanwege zijn medische inzetbaarheid, hebben Sreten en Dragomir waarschijnlijk niet veel tijd samen in het kamp hebben doorgebracht.
Op 12 april 1918 stuurde Dragomir een ansichtkaart naar huis aan zijn ‘lieve en dierbare zussen’ Ljubinka en Milica. Op de voorzijde staat een afbeelding van krijgsgevangenen onder een bordje in het Roemeens met het opschrift prizonieri (‘gevangenen’) 1916/1917. De Roemenen waren tussen oktober 1916 en januari 1917 in de Duitse kampen aangekomen. Een klein deel van hen bevond zich in Soltau. Op de foto staan echter vooral Serviërs afgebeeld, die herkenbaar zijn aan hun typisch Servische hoofddeksel, de šajkača.

Dragomir, die de kaart ondertekende met ‘Drag’, stuurde de kaart ‘ter herinnering’ en hij onderstreepte die woorden.

Repatriëring

Nadat op 11 november 1918 de wapenstilstand was ingegaan werden de Servische krijgsgevangenen vanuit Duitsland gerepatrieerd. De Serviërs uit Soltau reisden naar Nederland via Friedichsfeld (bij Wesel, niet ver van de Nederlandse grens). Zo kwam Dragomir op 13 januari 1919 aan in Nijmegen aan boord van het stoomschip ‘Blücher’. De volgende dag reisde hij door naar het doorgangskamp in Nieuw-Milligen, waar Fransen en Serviërs werden opgevangen voordat ze door konden reizen naar Frankrijk via Rotterdam of Vlissingen.

Nog aan boord van het schip vertoonden de eerste soldaten symptomen van de Spaanse griep. Binnen een week was de epidemie zo ver uitgebreid dat de landelijke pers correspondenten naar Nijmegen stuurde om verslag te doen. De ziekte had zich verspreid van Nijmegen naar Nieuw-Milligen en Dordrecht. Vanwege zijn medische inzetbaarheid bleef Dragomir in Nieuw-Milligen om er zieke Franse en Servische soldaten te verzorgen.

Intussen was Dragi’s broer Sreten in Enschede aangekomen. Ook hij was ziek. Hij werd overgebracht naar het algemeen ziekenhuis Ziekenzorg aan de Veenstraat.

Sreten overleed er op 22 januari 1919 om halfeen ’s nachts.

In de ochtend van 24 januari wachtte een sectie Nederlandse militairen onder bevel van sergeant Lesman nabij Café-Restaurant ‘t Lindenhof op de rouwstoet die Miloš Obradović, Stojan Đorđević, Božidar Radovanović en Sreten Rajičić begeleidde op hun laatste tocht. Een tamboer met omfloerste trom liep voorop richting Oosterbegraafplaats. Uit respect voor de overledenen werd een salvo gelost door het vuurpeloton, zowel bij aankomst, als over de groeve, waar vier kransen bij geplaatst waren.

Dragomir was aanwezig op de begrafenis van Sreten. Hij strooide een handvol aarde over de kist van zijn broer. In totaal werden in Enschede 16 Serviërs begraven.

Rotterdam

Eind januari werd Dragomir (op de foto in uniform, links van het midden) overgeplaatst naar het hulpziekenhuis voor Serviërs en Portugezen te Rotterdam.

Samen met de laatste herstelde griepslachtoffers werd hij in februari 1919 vanuit Rotterdam via Frankrijk gerepatrieerd.

Op 9 augustus 1919 stuurde hij een briefje (zie onder) naar de weduwe van Đorđe Vukosavljević in Kragujevac, om haar te informeren over de dood van haar man:

Geachte mevrouw!

Ik acht het mijn medemenselijke plicht om u te informeren dat uw echtgenoot dhr. Đoka overleed in het kamp Milligen (Nederland) aan griep en dat ik daar toevallig was met mijn broer die er ook stierf. Ik kende Đoka sinds 1917 en hij vroeg me op zijn doodsbed om u van zijn dood op de hoogte te brengen.

Met gepaste hoogachting verblijf ik,

Dragi Vl. Rajičić, hand.

Ik vraag om verontschuldiging dat ik u niet eerder op de hoogte heb gebracht van zijn dood, maar vergewist u zich ervan dat ik pas drie dagen geleden na vier jaar ben thuisgekomen.

Hij had er een half jaar over gedaan om thuis te komen vanuit Nederland.

Đoka was ook in Soltau, zijn verhaal staat hier.
Herinnering


In Enschede werd begin 1921 een monument opgericht ter herinnering aan de 32.690 Franse, 26.960 Britse, 6.930 Belgische, 6.650 Italiaanse, 1.660 Servische, 50 Russische en 15 Japanse militairen die door de stad trokken tussen 20 november 1918 en 20 januari 1919.

Tien jaar nadat het staken van de vijandelijkheden in de Eerste Wereldoorlog, op 11 november 1928, stonden de leden van de transportcolonne van het Enschedese Rode Kruis stil bij het lot van de geallieerde krijgsgevangenen die een decennium eerder in Enschede overleden. Er werden palmtakken op de graven gelegd en burgemeester Edo Bergsma (staand, links), die tevens voorzitter was van de transportcolonne, sprak een paar woorden.

Op 14 mei 1938 werden de stoffelijke resten van Sreten Rajičić en de overige Servische slachtoffers opgegraven door een team grafdelvers van de protestantse diaconie in Nijmegen om te worden overgebracht. De werkzaamheden werden geleid door de Joegoslavische inspecteur Dobrosav Popović.

De resten van Sreten werden overgebracht naar Nijmegen. Op 18 mei werden van daaruit 88 genummerde zinken kisten via Duitsland vervoerd naar Jindřichovice in Tsjechoslowakije, waar Sreten rust in het Servisch mausoleum, in een kist met nummer 26. Het mausoleum in Jindřichovice (Tsjechisch voor Heinrichsgrün) ligt op een heuvel waar tijdens de Eerste Wereldoorlog een waterreservoir was voor het krijgsgevangenenkamp waar Dragomir enkele weken heeft doorgebracht begin 1916.

Na de oorlog zette Dragomir Rajičić de zaak van zijn vader in Gornji Milanovac voort, maar hij verhuisde naar de Ljubićskastraat (de winkel staat rechts op de ansichtkaart hieronder, die door hemzelf is uitgegeven).

Nieuwe ontdekkingen

Oorspronkelijk maakte alleen Sreten Rajičić deel uit van ons onderzoek. Toen zijn overlijden in Enschede werd aangegeven, was niet eens bekend waar hij vandaan kwam, of wie zijn ouders waren: ‘zijnde verder omtrent den overledene of zijne ouders niets bekend’. Hierdoor hadden we weinig aanwijzingen over zijn identiteit.

Als gevolg van ons onderzoek werden we benaderd door de achterkleindochter van Đorđe Vukosavljević, die ons een brief toonde uit 1919 van Dragi Rajičić (hierboven afgebeeld). Dat leverde toen niet meer op dan een overeenkomst in namen – die ook nog eens anders waren gespeld: Sreten Raičić en Dragi Rajičić – en het feit dat Dragi in Nederland was geweest en een broer had verloren. Tijdens het onderzoek voor onze brochure (PDF) ontdekten we in de archieven van het Rode Kruis in Genève informatie over de krijgsgevangenschap van beide broers en de naam van hun vader (Vladimir).

In 2017 vonden we in Milan Radovanović’ boek over het Internationaal Liefdewerk de ansichtkaart die Dragomir vanuit Soltau naar huis stuurde, waarmee we zijn huisadres hadden. Met dat adres en de hulp van Ana Jelić van het Museum van de Regio Rudnik en Takovo vonden we de overige foto’s en uiteindelijk het graf van de ouders in Gornji Milanovac.

Terugkijkend in onze eerdere resultaten merkten we op dat op de foto’s die H.A. van Oudgarden in Rotterdam maakte op 5 februari 1919 een zekere ‘Serg[eant] Raïtchich’ stond die gelijkenissen vertoonde met de Dragomir Rajičić uit de boeken in Gornji Milanovac, waardoor we een reconstructie konden maken van Dragomirs repatriëring en de plaatsen die hij aandeed: Nijmegen – Nieuw Milligen – Enschede – Rotterdam, waarna hij via Frankrijk naar huis vertrok. Ook vonden we artikeltjes in Tubantia over de dood en begrafenis van Sreten.

Nabestaanden

Sreten komt voor in een boek uit 2005 over slachtoffers van de oorlogen tussen 1912 en 1918 in de regio Rudnik en Takovo. Hoewel we het graf van de ouders hebben gevonden en het volledige gezin hebben kunnen reconstrueren, zijn we er helaas niet in geslaagd om nabestaanden op te sporen.

Met dank aan

  • Ana Jelić en A. Marušić van het Museum in de Regio Rudnik en Takovo (http://www.muzejgm.org/rs/)
  • Momčilo Paunović
  • Jelena Marinković
  • Ervin Pašanović
  • Milan Radovanović

Bronnen

  • Nationaal Archief van Servië : Opgravingsrapport, no K. Br. 84024/XII
  • Burgerlijke Stand Gemeente Enschede overlijdensakte januari 1919 no 63. [https://www.wiewaswie.nl/nl/detail/18730352]
  • Georges André. ‘Ma captivité en Allemagne: 1914-1917’. Paris : La Renaissance du livre, 1918.
  • Isidor Đuković en Dragan M Gačić. ‘Rudničani i Takovci u oslobodilačkim ratovima Srbije 1912-1918. Godine’, Gornji Milanovac : Muzej Rudničko-Takovskog kraja, 2005.
  • Milomir Glišić et al. ‘Stari Milanovac’. Gornji Milanovac : Skupština Opštine, 2003.
  • Habert, Henri, ‘Binnen het prikkeldraad: naar verhalen van uitgeweken Serviërs’, Amsterdam, 1919. We hebben de plaatsen en routes die in dit werk worden genoemd uitgewerkt in Google Maps.
  • Dušan Ilić. ‘Porodični album starog Milanovca’. Gornji Milanovac : Skupština opštine, 1999.
  • Tubantia: 23/01/1919, 24/01/1919 & 12/11/1928
  • Ansichtkaartencollectie van de openbare bibliotheek ‘Vladislav Petković Dis’, Čačak: http://www.cacak-dis.rs/dig_bibl/
  • Milan Radovanović, ‘Holandsko “Milosrđe” i Srbi u Velikom ratu (1916-1918) : Nemi svedoci’, Belgrade : (s.n.), 2017.
  • Prisoners of the First World War | International Committee of the Red Cross : grandeguerre.icrc.org (Serbian Army Main File, Ref Nrs.: PS 1663, PS 2037, PS 2431)
  • Stadsarchief Enschede: Foto’s, Tekeningen, Kaarten: http://stadsarchief.enschede.nl/00002/beeldbank/
  • Enschede in ansichten: http://www.enschedeinansichten.nl/collectie/

Samengesteld door: John Stienen met hulp van Tanja & Fabian Vendrig.